Wat is (hoog)begaafdheid?
Een (hoog)begaafde leerling is intelligenter dan gemiddeld. De begaafde leerling heeft een IQ van minimaal 120 en voor de hoogbegaafde leerling is dit 130. Dit betekent niet dat iedere kind met een IQ boven de 120 ook direct (hoog)begaafd is. Of een kind (hoog)begaafd is hangt namelijk van meerdere eigenschappen af, zoals leerbehoefte, een probleemoplossend vermogen en zelfstandigheid. Brouwer en Ahlers (2011) spreken over een schatting van ongeveer 15 tot 20 procent van de totale leerlingenpopulatie die begaafd is; ongeveer 2 tot 3 procent geldt als hoogbegaafd.
Kleuters kunnen niet (hoog)begaafd genoemd worden omdat het IQ bij kinderen onder de 7 jaar niet goed te meten is. Kleuters die voorlopen op leeftijdsgenootjes worden daarom 'kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong' genoemd.
Wat is hierin de rol van de leerkracht?
Hilde Algra (2009) omschrijft het huidige schoolproces voor hoogbegaafden als volgt: "Het reguliere onderwijsaanbod sluit aan bij kinderen met een IQ tussen ca. 85 en 115. Een paar punten meer of minder maakt geen wezenlijk verschil. Vanaf een IQ van 120 of hoger hebben kinderen aan hun niveau aangepast onderwijs nodig. Hun leertempo is veel sneller dan gemiddeld. Als ze zich voortdurend moeten aanpassen aan een voor hen te laag tempo, ontstaan er problemen."
Er wordt vaak veel aandacht besteed aan de onderpresteerders waardoor de bovenpresteerders te veel aan het lot overgelaten worden. Leerkrachten denken vaak zoals de titel van deze pagina: 'Vlotte leerlingen redden zich toch wel?'. Maar dan wordt er uitgegaan van de doelen voor de gemiddelde leerlingen en niet de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling. Wanneer het onderwijs niet aansluit bij de onderwijsbehoeften van de leerling kunnen er ernstige problemen ontstaan met betrekking tot het zelfbeeld, de motivatie, de leervaardigheden en zelf het IQ van de leerling. Het is de belangrijke rol van de leerkracht om steeds weer een uitdagende omgeving te creëren zodat de leerling blijft leren.
Naast het argument dat het problemen voorkomt benoemt Algra (2009) nog twee andere argumenten wat afgestemd onderwijs zo belangrijk maakt:
- "Kinderen hebben namelijk recht om te leren: dat is het recht om op school ook daadwerkelijk iets te kunnen leren."
- "Gelijke kansen: we vinden het vanzelfsprekend dat voor kinderen die moeite hebben met leren het onderwijs wordt aangepast. Het zou net zo vanzelfsprekend moeten zijn om het onderwijs ook voor de kinderen die sneller leren aan te passen. Anders komen ze net zomin als die andere groep vooruit."
Praktijkvoorbeeld
Milou heeft veel getalbegrip en vindt tellen leuk. Ze is erg geïnteresseerd in getallen en wat je er allemaal mee kunt doen. Ze ligt wat betreft rekengebied aardig voor op de kinderen uit haar klas. We gaan in de kring en Tinus de teltijger wordt erbij gepakt: we gaan dus bezig met tellen en getallen. In de kring wordt geoefend met verder tellen vanaf een willekeurig getal onder de tien. De eerste paar keer geeft Milou andere kinderen geen nadenktijd en roept de antwoorden door de klas. Wanneer ze hierop aangesproken wordt is haar hele concentratie weg en richt ze zich op het afleiden van klasgenootjes. De activiteit past totaal niet bij de onderwijsbehoeften van Milou, ze kan namelijk met gemak tot 100 tellen en vanaf 20 zelfs terug. Verder tellen vanaf een willekeurig getal onder de 10 is kinderspel voor haar.
Tijdens het zelfstandig werken ga ik bij haar zitten en vraag haar heel abrupt tot honderd te tellen, dit lukt natuurlijk met gemak. Ik vraag haar of ze ook weet wat er na honderd komt en daar gaat ze enthousiast op in. In totaal zit ik ongeveer 5 minuten bij haar en geef haar korte uitdagende opdrachtjes omtrent getallen. Wanneer ze iets weet doet ze hier een beetje stoer en trots over en wanneer ze iets niet weet wordt ze er een beetje onzeker van. Wel is duidelijk te merken dat ze gemotiveerd aan het leren is en dat was ze tijdens de kringactiviteit niet.
Maak jouw eigen website met JouwWeb